‘Ik zie die eindeloze diepten van het heelal mij omvatten, en ik zie mij geplaatst in een hoekje van die onmetelijke uitgestrektheid, zonder dat ik weet waarom ik juist hier ben geplaatst en niet ergens anders, noch waarom de kort spanne tijds die mij is gegeven om te leven, mij juist op dit punt is toegewezen en niet op enig ander punt in de eeuwigheid die aan dit ogenblik is voorafgegaan, of in die welke nog zal volgen. Ik zie aan alle kanten slechts oneindigheden die mij insluiten als een atoom en als een schaduw, welke slechts een ogenblik zichtbaar is om dan nimmer weer te keren!’
Erg mooi is ook het gedicht van Rutger Kopland
dat in het kader van dit thema aan de orde kwam:
dat in het kader van dit thema aan de orde kwam:
Onder de appelboom
Ik kwam thuis, het was
een uur of acht en zeldzaam
zacht voor de tijd van het jaar,
de tuinbank stond klaar
onder de appelboom
ik ging zitten en ik zat
te kijken hoe de buurman
in zijn tuin nog aan het spitten
was, de nacht kwam uit de aarde
een blauwer wordend licht hing
in de appelboom
toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en verweg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom
en later hoorde ik de vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was
gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd.
Rutger Kopland, Verzamelde gedichten, 11